uitgalmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | galm uit | galmde uit | heb uitgegalmd |
jij, je, u | galmt uit | galmde uit | hebt uitgegalmd |
hij, zij, het | galmt uit | galmde uit | heeft uitgegalmd |
wij | galmen uit | galmden uit | hebben uitgegalmd |
jullie | galmen uit | galmden uit | hebben uitgegalmd |
zij, ze | galmen uit | galmden uit | hebben uitgegalmd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitgalmen with some of the pronouns.
- Ik galmt uit tijdens het zingen.
- Jij galmt uit als je enthousiast bent.
- Hij/Zij/Het galmt uit door de luidsprekers.
- Wij galmen uit in de concertzaal.
- Jullie galmen uit met volle overtuiging.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitgalmen with some of the pronouns.
- Ik galmde uit toen ik jong was.
- Jij galmde uit terwijl je aan het zingen was.
- Hij/Zij/Het galmde uit tijdens het feest.
- Wij galmde uit in de klas.
- Jullie galmde uit met plezier.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitgalmen with some of the pronouns.
- Ik heb uitgegalmd na het optreden.
- Jij hebt uitgegalmd tijdens de repetitie.
- Hij/Zij/Het heeft uitgegalmd op het podium.
- Wij hebben uitgegalmd in de kerk.
- Jullie hebben uitgegalmd met veel emotie.