tarreren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tarreer | tarreerde | heb getarreerd |
jij, je, u | tarreert | tarreerde | hebt getarreerd |
hij, zij, het | tarreert | tarreerde | heeft getarreerd |
wij | tarreren | tarreerden | hebben getarreerd |
jullie | tarreren | tarreerden | hebben getarreerd |
zij, ze | tarreren | tarreerden | hebben getarreerd |
Presens
Example presens sentences for Tarreren with some of the pronouns.
- Ik tarreer de grond regelmatig.
- Jij tarreert het mengsel nauwkeurig.
- Hij/Zij/Het tarreert de ingrediënten zorgvuldig.
- Wij tarreeren de stalen platen voor gebruik.
- Jullie tarreeren de monsters op verschillende niveaus.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Tarreren with some of the pronouns.
- Ik tarreerde de grond elke dag.
- Jij tarreerde het mengsel vroeger altijd.
- Hij/Zij/Het tarreerde de ingrediënten zorgvuldig tijdens het koken.
- Wij tarreerden de stalen platen regelmatig in het verleden.
- Jullie tarreerden de monsters vaak met precisie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Tarreren with some of the pronouns.
- Ik heb de grond getarreerd.
- Jij hebt het mengsel nauwkeurig getarreerd.
- Hij/Zij/Het heeft de ingrediënten zorgvuldig getarreerd.
- Wij hebben de stalen platen voor gebruik getarreerd.
- Jullie hebben de monsters op verschillende niveaus getarreerd.