doodverven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doodverf | doodverfde | heb gedoodverfd |
jij, je, u | doodverft | doodverfde | hebt gedoodverfd |
hij, zij, het | doodverft | doodverfde | heeft gedoodverfd |
wij | doodverven | doodverfden | hebben gedoodverfd |
jullie | doodverven | doodverfden | hebben gedoodverfd |
zij, ze | doodverven | doodverfden | hebben gedoodverfd |
Presens
Example presens sentences for Doodverven with some of the pronouns.
- Ik doodverf de muur in mijn slaapkamer.
- Jij doodverft je nagels rood.
- Hij doodverft zijn boot elke zomer.
- Wij doodverven de eettafel wit.
- Zij doodverven hun huis geel.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Doodverven with some of the pronouns.
- Ik doodverfde de muur in mijn slaapkamer.
- Jij doodverfde je nagels rood.
- Hij doodverfde zijn boot elke zomer.
- Wij doodverfden de eettafel wit.
- Zij doodverfden hun huis geel.
Perfectum
Example perfectum sentences for Doodverven with some of the pronouns.
- Ik heb de muur in mijn slaapkamer doodverfd.
- Jij hebt je nagels rood doodverfd.
- Hij heeft zijn boot elke zomer doodverfd.
- Wij hebben de eettafel wit doodverfd.
- Zij hebben hun huis geel doodverfd.