afdreigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dreig af | dreigde af | heb afgedreigd |
jij, je, u | dreigt af | dreigde af | hebt afgedreigd |
hij, zij, het | dreigt af | dreigde af | heeft afgedreigd |
wij | dreigen af | dreigden af | hebben afgedreigd |
jullie | dreigen af | dreigden af | hebben afgedreigd |
zij, ze | dreigen af | dreigden af | hebben afgedreigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afdreigen with some of the pronouns.
- Ik dreig af tijdens de vergadering.
- Jij dreigt af als je gestrest bent.
- Hij dreigt af met zijn huiswerk maken.
- Wij dreigen af te vallen door gezond te eten.
- Jullie dreigen af te haken bij deze saaie film.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afdreigen with some of the pronouns.
- Ik dreigde af tijdens de vergadering.
- Jij dreigde af toen je gestrest was.
- Hij dreigde af met zijn huiswerk maken.
- Wij dreigden af door gezond te eten.
- Jullie dreigden af bij deze saaie film.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afdreigen with some of the pronouns.
- Ik heb afgedreigd tijdens de vergadering.
- Jij hebt afgedreigd toen je gestrest was.
- Hij heeft afgedreigd met zijn huiswerk maken.
- Wij hebben afgedreigd door gezond te eten.
- Jullie hebben afgedreigd bij deze saaie film.