afwoelen

Conjugations List of Afwoelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwoel afwoelde afheb afgewoeld
jij, je, uwoelt afwoelde afhebt afgewoeld
hij, zij, hetwoelt afwoelde afheeft afgewoeld
wijwoelen afwoelden afhebben afgewoeld
julliewoelen afwoelden afhebben afgewoeld
zij, zewoelen afwoelden afhebben afgewoeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afwoelen with some of the pronouns.

  • Ik woel af in de tuin.
  • Jij woelt af na het eten.
  • Hij/Zij woelt af voordat hij/zij naar bed gaat.
  • Wij woelen af op zaterdagochtend.
  • Jullie woelen af bij het opruimen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afwoelen with some of the pronouns.

  • Ik woelde af in de tuin.
  • Jij woelde af na het eten.
  • Hij/Zij woelde af voordat hij/zij naar bed ging.
  • Wij woelden af op zaterdagochtend.
  • Jullie woelden af bij het opruimen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afwoelen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgewoeld in de tuin.
  • Jij hebt afgewoeld na het eten.
  • Hij/Zij heeft afgewoeld voordat hij/zij naar bed ging.
  • Wij hebben afgewoeld op zaterdagochtend.
  • Jullie hebben afgewoeld bij het opruimen.