galmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | galm | galmde | heb gegalmd |
jij, je, u | galmt | galmde | hebt gegalmd |
hij, zij, het | galmt | galmde | heeft gegalmd |
wij | galmen | galmden | hebben gegalmd |
jullie | galmen | galmden | hebben gegalmd |
zij, ze | galmen | galmden | hebben gegalmd |
PresensBeta
Example presens sentences for Galmen with some of the pronouns.
- De kerk galmt tijdens de mis.
- De muziek galmt door de zaal.
- Het geluid galmt in de grot.
- De stemmen galmen door de gangen.
- De stadionspeaker galmt over het veld.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Galmen with some of the pronouns.
- Vroeger galmden de klokken van de kerk luid.
- Toen we langs de klif liepen, galmden onze voetstappen.
- Het geluid van het kanon galmden over het slagveld.
- De stemmen galmden door de lege concertzaal.
- In mijn jeugd galmden de liedjes van de radio door het huis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Galmen with some of the pronouns.
- De echo heeft door de bergen gegalmd.
- De klanken zijn in de ruimte gegalmd.
- Het geluid is door het bos gegalmd.
- De stem heeft door de gangen gegalmd.
- De stadionomroeper heeft het nieuws over het veld gegalmd.