bliepen

Conjugations List of Bliepen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbliepbliepteheb gebliept
jij, je, ublieptblieptehebt gebliept
hij, zij, hetblieptbliepteheeft gebliept
wijbliepenblieptenhebben gebliept
julliebliepenblieptenhebben gebliept
zij, zebliepenblieptenhebben gebliept

Presens

Example presens sentences for Bliepen with some of the pronouns.

  • Ik bliep regelmatig om mijn vrienden te laten weten dat ik veilig ben.
  • Jij bliept altijd je sleutels voordat je het huis verlaat.
  • Hij/Zij/Het bliept de code in om toegang te krijgen tot het gebouw.
  • Wij bliepen de melk in de supermarkt omdat hij over de datum was.
  • Jullie bliepen de alarmknop toen jullie een verdachte situatie zagen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Bliepen with some of the pronouns.

  • Vroeger bliepte ik altijd wanneer ik thuiskwam.
  • Toen ik jong was, bliepten we vaak naar elkaar om af te spreken.
  • Hij/Zij/Het bliepte elke ochtend om te laten weten dat ze veilig op school waren aangekomen.
  • Wij bliepten regelmatig om te controleren of alles in orde was.
  • Jullie bliepten langdurig toen jullie strandden langs de weg.

Perfectum

Example perfectum sentences for Bliepen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gebliept om te bevestigen dat ik onderweg ben.
  • Jij bent al meermaals naar de winkel geweest en hebt gebliept voor hulp.
  • Hij/Zij/Het is naar het politiebureau gegaan en heeft gebliept om aangifte te doen.
  • Wij hebben vorige week gebliept om onze reservering te bevestigen.
  • Jullie zijn naar de dokter geweest en hebben gebliept voor advies.