afborstelen

Conjugations List of Afborstelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikborstel afborstelde afheb afgeborsteld
jij, je, uborstelt afborstelde afhebt afgeborsteld
hij, zij, hetborstelt afborstelde afheeft afgeborsteld
wijborstelen afborstelden afhebben afgeborsteld
jullieborstelen afborstelden afhebben afgeborsteld
zij, zeborstelen afborstelden afhebben afgeborsteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afborstelen with some of the pronouns.

  • Ik borstel mijn haar af.
  • Je borstelt de vloer af.
  • Hij borstelt zijn kleding af.
  • We borstelen de tafel af.
  • Jullie borstelen de muur af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afborstelen with some of the pronouns.

  • Ik borstelde mijn haar af.
  • Je borstelde de vloer af.
  • Hij borstelde zijn kleding af.
  • We borstelden de tafel af.
  • Jullie borstelden de muur af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afborstelen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn haar afgeborsteld.
  • Je hebt de vloer afgeborsteld.
  • Hij heeft zijn kleding afgeborsteld.
  • We hebben de tafel afgeborsteld.
  • Jullie hebben de muur afgeborsteld.