afknakken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knak af | knakte af | heb afgeknakt |
jij, je, u | knakt af | knakte af | hebt afgeknakt |
hij, zij, het | knakt af | knakte af | heeft afgeknakt |
wij | knakken af | knakten af | hebben afgeknakt |
jullie | knakken af | knakten af | hebben afgeknakt |
zij, ze | knakken af | knakten af | hebben afgeknakt |
Presens
Example presens sentences for Afknakken with some of the pronouns.
- Ik knak af tijdens het sporten.
- Jij knakt af als je te veel stress hebt.
- Hij knakt af door overbelasting.
- Zij knakken af na een lange werkdag.
- Wij knakken af vanwege de hitte.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afknakken with some of the pronouns.
- Ik knakte af toen ik mijn enkel verzwikte.
- Jij knakte af terwijl je de trap opliep.
- Hij knakte af nadat hij zijn deadline had gemist.
- Zij knakten af tijdens het dansen.
- Wij knakten af van de vermoeidheid.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afknakken with some of the pronouns.
- Ik ben afgeknakt na een zware training.
- Jij bent afgeknakt tijdens de wedstrijd.
- Hij is afgeknakt door zijn gebrek aan motivatie.
- Zij zijn afgeknakt vanwege de lange reis.
- Wij zijn afgeknakt na een avondje stappen.