uitrijden

Conjugations List of Uitrijden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrij uit rijd uitreed uitheb uitgereden
jij, je, urijdt uitreed uithebt uitgereden
hij, zij, hetrijdt uitreed uitheeft uitgereden
wijrijden uitreden uithebben uitgereden
jullierijden uitreden uithebben uitgereden
zij, zerijden uitreden uithebben uitgereden

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitrijden with some of the pronouns.

  • Ik rijd uit naar het strand.
  • Jij rijdt uit met de fiets.
  • Hij rijdt uit met zijn vrienden.
  • Zij rijden uit naar de stad.
  • Wij rijden uit om boodschappen te doen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitrijden with some of the pronouns.

  • Ik reed uit tijdens de zomervakantie.
  • Jij reed uit naar het pretpark.
  • Hij reed uit met zijn familie.
  • Zij reden uit voor een dagje uit.
  • Wij reden uit langs de rivier.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitrijden with some of the pronouns.

  • Ik ben uitgereden naar het park.
  • Jij hebt uitgereden op de snelweg.
  • Hij is uitgereden naar het buitenland.
  • Zij hebben uitgereden langs de kust.
  • Wij zijn uitgereden in de bergen.