verplegen

Conjugations List of Verplegen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverpleegverpleegdeheb verpleegd
jij, je, uverpleegtverpleegdehebt verpleegd
hij, zij, hetverpleegtverpleegdeheeft verpleegd
wijverplegenverpleegdenhebben verpleegd
jullieverplegenverpleegdenhebben verpleegd
zij, zeverplegenverpleegdenhebben verpleegd

Presens
Beta

Example presens sentences for Verplegen with some of the pronouns.

  • Ik verpleeg patiënten in het ziekenhuis.
  • Jij verpleegt je oma thuis.
  • Hij verpleegt de gewonde soldaten.
  • Zij verpleegt de zieke kinderen met veel zorg.
  • Wij verplegen de ouderen in het verzorgingstehuis.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Verplegen with some of the pronouns.

  • Ik verpleegde patiënten in het ziekenhuis.
  • Jij verpleegde je oma thuis.
  • Hij verpleegde de gewonde soldaten.
  • Zij verpleegde de zieke kinderen met veel zorg.
  • Wij verpleegden de ouderen in het verzorgingstehuis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Verplegen with some of the pronouns.

  • Ik heb patiënten in het ziekenhuis verpleegd.
  • Jij hebt je oma thuis verpleegd.
  • Hij heeft de gewonde soldaten verpleegd.
  • Zij heeft de zieke kinderen met veel zorg verpleegd.
  • Wij hebben de ouderen in het verzorgingstehuis verpleegd.