sperren

Conjugations List of Sperren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspersperdeheb gesperd
jij, je, uspertsperdehebt gesperd
hij, zij, hetspertsperdeheeft gesperd
wijsperrensperdenhebben gesperd
julliesperrensperdenhebben gesperd
zij, zesperrensperdenhebben gesperd

Presens

Example presens sentences for Sperren with some of the pronouns.

  • Ik sper de deur dicht.
  • Jij spert de toegang af.
  • Hij/zij/het sperret de straat voor verkeer.
  • Wij sperren het gebouw tijdens de nacht.
  • Jullie sperren de poorten van het kasteel.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Sperren with some of the pronouns.

  • Ik sperde de deur dicht.
  • Jij sperde de toegang af.
  • Hij/zij/het sperde de straat voor verkeer af.
  • Wij sperden het gebouw tijdens de nacht af.
  • Jullie sperden de poorten van het kasteel af.

Perfectum

Example perfectum sentences for Sperren with some of the pronouns.

  • Ik heb de deur gesperd.
  • Jij hebt de toegang afgesperd.
  • Hij/zij/het heeft de straat voor verkeer afgesperd.
  • Wij hebben het gebouw tijdens de nacht afgesperd.
  • Jullie hebben de poorten van het kasteel gesperd.