stretchen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stretch | stretchte | heb gestretcht |
jij, je, u | stretcht | stretchte | hebt gestretcht |
hij, zij, het | stretcht | stretchte | heeft gestretcht |
wij | stretchen | stretchten | hebben gestretcht |
jullie | stretchen | stretchten | hebben gestretcht |
zij, ze | stretchen | stretchten | hebben gestretcht |
PresensBeta
Example presens sentences for Stretchen with some of the pronouns.
- Ik stretch elke ochtend voordat ik ga hardlopen.
- Jij stretcht je spieren voor het sporten.
- Hij/zij/het stretcht regelmatig om flexibeler te worden.
- Wij stretchen samen na een intense training.
- Jullie stretchen vaak na een lange werkdag.
- Zij stretchten in de yoga les.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stretchen with some of the pronouns.
- Vroeger stretchte ik altijd voor het slapengaan.
- Toen ik jonger was, stretchte ik vaak voor wedstrijden.
- Hij/zij/het stretchte elke dag in de ochtend.
- Wij stretchten regelmatig samen in het park.
- Jullie stretchten vroeger veel tijdens de gymlessen.
- Zij stretchten vaak tijdens de danslessen op school.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stretchen with some of the pronouns.
- Ik heb vanochtend mijn spieren gestretcht.
- Jij hebt gisteren goed gestretcht tijdens de training.
- Hij/zij/het heeft al eerder gestretcht en is nu heel lenig.
- Wij hebben de hele week intensief gestretcht.
- Jullie hebben veel vooruitgang geboekt door regelmatig te stretchen.
- Zij hebben vorige maand met succes gestretcht voor een dansoptreden.