ineenschuiven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schuif ineen | schoof ineen | heb ineengeschoven |
jij, je, u | schuift ineen | schoof ineen | hebt ineengeschoven |
hij, zij, het | schuift ineen | schoof ineen | heeft ineengeschoven |
wij | schuiven ineen | schoven ineen | hebben ineengeschoven |
jullie | schuiven ineen | schoven ineen | hebben ineengeschoven |
zij, ze | schuiven ineen | schoven ineen | hebben ineengeschoven |
PresensBeta
Example presens sentences for Ineenschuiven with some of the pronouns.
- Ik schuif de meubels in elkaar.
- Jij schuift de tafel in elkaar.
- Hij schuift de kasten in elkaar.
- Wij schuiven de stoelen in elkaar.
- Zij schuiven de onderdelen in elkaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ineenschuiven with some of the pronouns.
- Ik schoof de meubels in elkaar.
- Jij schoof de tafel in elkaar.
- Hij schoof de kasten in elkaar.
- Wij schoven de stoelen in elkaar.
- Zij schoven de onderdelen in elkaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ineenschuiven with some of the pronouns.
- Ik heb de meubels in elkaar geschoven.
- Jij hebt de tafel in elkaar geschoven.
- Hij heeft de kasten in elkaar geschoven.
- Wij hebben de stoelen in elkaar geschoven.
- Zij hebben de onderdelen in elkaar geschoven.