samenklappen

Conjugations List of Samenklappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikklap samenklapte samenheb samengeklapt
jij, je, uklapt samenklapte samenhebt samengeklapt
hij, zij, hetklapt samenklapte samenheeft samengeklapt
wijklappen samenklapten samenhebben samengeklapt
jullieklappen samenklapten samenhebben samengeklapt
zij, zeklappen samenklapten samenhebben samengeklapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Samenklappen with some of the pronouns.

  • Ik klap samen met mijn vrienden.
  • Jij klapt samen met je broer.
  • Hij/Zij/Het klapt samen met zijn/haar team.
  • Wij klappen samen na afloop van de voorstelling.
  • Jullie klappen samen in de handen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Samenklappen with some of the pronouns.

  • Ik klapte samen met mijn vrienden vroeger altijd.
  • Jij klapte samen met je broer tijdens de vakantie.
  • Hij/Zij/Het klapte samen met zijn/haar team elke week.
  • Wij klapten samen na afloop van elke les.
  • Jullie klapten samen in de handen bij elk doelpunt.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Samenklappen with some of the pronouns.

  • Ik heb samengeklapt met mijn collega's.
  • Jij hebt samengeklapt na het concert.
  • Hij/Zij/Het heeft samengeklapt tijdens de presentatie.
  • Wij hebben samen met de kinderen samengeklapt.
  • Jullie hebben samengeklapt na de toespraak.