afplukken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pluk af | plukte af | heb afgeplukt |
jij, je, u | plukt af | plukte af | hebt afgeplukt |
hij, zij, het | plukt af | plukte af | heeft afgeplukt |
wij | plukken af | plukten af | hebben afgeplukt |
jullie | plukken af | plukten af | hebben afgeplukt |
zij, ze | plukken af | plukten af | hebben afgeplukt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afplukken with some of the pronouns.
- Ik pluk de bloemen van het veld.
- Jij plukt appels in de boomgaard.
- Hij plukt bessen in het bos.
- Wij plukken groenten uit de moestuin.
- Zij plukken tulpen op de bloemenmarkt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afplukken with some of the pronouns.
- Ik plukte vroeger altijd de bloemen van het veld.
- Jij plukte appels in de boomgaard toen het begon te regenen.
- Hij plukte bessen in het bos terwijl hij een liedje zong.
- Wij plukten groenten uit de moestuin om ze vers te kunnen eten.
- Zij plukten vroeger altijd tulpen op de bloemenmarkt.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afplukken with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen van het veld afgeplukt.
- Jij hebt appels in de boomgaard afgeplukt.
- Hij heeft bessen in het bos afgeplukt.
- Wij hebben groenten uit de moestuin afgeplukt.
- Zij hebben tulpen op de bloemenmarkt afgeplukt.