blancheren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blancheer | blancheerde | heb geblancheerd |
jij, je, u | blancheert | blancheerde | hebt geblancheerd |
hij, zij, het | blancheert | blancheerde | heeft geblancheerd |
wij | blancheren | blancheerden | hebben geblancheerd |
jullie | blancheren | blancheerden | hebben geblancheerd |
zij, ze | blancheren | blancheerden | hebben geblancheerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Blancheren with some of the pronouns.
- Ik blancheer de groenten voor het avondeten.
- Jij blancheert de asperges perfect.
- Hij blancheert de broccoli altijd te lang.
- Wij blancheren de bloemkool al jaren op deze manier.
- Zij blancheren de sperziebonen snel en efficiënt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Blancheren with some of the pronouns.
- Ik blancheerde de groenten vroeger met de verkeerde techniek.
- Jij blancheerde de asperges gisteren heel goed.
- Hij blancheerde de broccoli vaak te lang in het verleden.
- Wij blancheerden de bloemkool altijd volgens het oude recept.
- Zij blancheerden de sperziebonen elke week toen ze nog samenwoonden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Blancheren with some of the pronouns.
- Ik heb de groenten geblancheerd voor het avondeten.
- Jij hebt de asperges perfect geblancheerd.
- Hij heeft de broccoli altijd te lang geblancheerd.
- Wij hebben de bloemkool al jaren op deze manier geblancheerd.
- Zij hebben de sperziebonen snel en efficiënt geblancheerd.