vervoederen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vervoeder | vervoederde | heb vervoederd |
jij, je, u | vervoedert | vervoederde | hebt vervoederd |
hij, zij, het | vervoedert | vervoederde | heeft vervoederd |
wij | vervoederen | vervoederden | hebben vervoederd |
jullie | vervoederen | vervoederden | hebben vervoederd |
zij, ze | vervoederen | vervoederden | hebben vervoederd |
Presens
Example presens sentences for Vervoederen with some of the pronouns.
- Ik voeder de dieren elke ochtend.
- Jij voedert de planten in de tuin.
- Hij/Zij voedert de baby met een flesje.
- Wij voederen de vogels in de winter.
- Jullie voederen de katten 's avonds.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Vervoederen with some of the pronouns.
- Vroeger voederde ik de dieren elke dag.
- Toen jij op vakantie was, voederde ik de planten.
- Als kind voederde zij altijd haar konijn.
- Elke zomer voederden wij de eenden in het park.
- Vroeger voederden jullie de hond altijd met brokjes.
Perfectum
Example perfectum sentences for Vervoederen with some of the pronouns.
- Ik heb de dieren vanochtend gevoederd.
- Jij hebt de planten gisteren gevoederd.
- Hij/Zij heeft de baby net gevoederd.
- Wij hebben de vogels vorige week gevoederd.
- Jullie hebben de katten al gevoederd.