vomeren

Conjugations List of Vomeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvomeervomeerdeheb gevomeerd
jij, je, uvomeertvomeerdehebt gevomeerd
hij, zij, hetvomeertvomeerdeheeft gevomeerd
wijvomerenvomeerdenhebben gevomeerd
jullievomerenvomeerdenhebben gevomeerd
zij, zevomerenvomeerdenhebben gevomeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Vomeren with some of the pronouns.

  • Ik vomeer regelmatig tijdens lange autoritten.
  • Jij vomeert vaak na het eten van te veel snoep.
  • Hij/zij/vomeert altijd als hij/zij zeeziek is.
  • Wij vomeren soms na een avondje stappen.