coöpereren

Conjugations List of Coöpereren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcoöpereercoöpereerdeheb gecoöpereerd
jij, je, ucoöpereertcoöpereerdehebt gecoöpereerd
hij, zij, hetcoöpereertcoöpereerdeheeft gecoöpereerd
wijcoöpererencoöpereerdenhebben gecoöpereerd
julliecoöpererencoöpereerdenhebben gecoöpereerd
zij, zecoöpererencoöpereerdenhebben gecoöpereerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Coöpereren with some of the pronouns.

  • Ik coöpereer met mijn collega's op het project.
  • Jij coöpereert goed met anderen in de groep.
  • Hij coöpereert graag met externe partners.
  • Wij coöpereren regelmatig met andere bedrijven.
  • Zij coöpereren efficiënt om de doelen te bereiken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Coöpereren with some of the pronouns.

  • Ik coöpereerde met mijn collega's op het project.
  • Jij coöpereerde goed met anderen in de groep.
  • Hij coöpereerde graag met externe partners.
  • Wij coöpereerden regelmatig met andere bedrijven.
  • Zij coöpereerden efficiënt om de doelen te bereiken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Coöpereren with some of the pronouns.

  • Ik heb gecoöpereerd met mijn collega's op het project.
  • Jij hebt goed gecoöpereerd met anderen in de groep.
  • Hij heeft graag gecoöpereerd met externe partners.
  • Wij hebben regelmatig gecoöpereerd met andere bedrijven.
  • Zij hebben efficiënt gecoöpereerd om de doelen te bereiken.