horten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hort | hortte | heb gehort |
jij, je, u | hort | hortte | hebt gehort |
hij, zij, het | hort | hortte | heeft gehort |
wij | horten | hortten | hebben gehort |
jullie | horten | hortten | hebben gehort |
zij, ze | horten | hortten | hebben gehort |
PresensBeta
Example presens sentences for Horten with some of the pronouns.
- Ik hort, jij hort, hij/zij/het hort.
- Wij horten, jullie horten, zij horten.
- De machine hort tijdens het opstarten.
- Kinderen horten vaak als ze leren fietsen.
- Hij hort en stottert bij het spreken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Horten with some of the pronouns.
- Ik hortte, jij hortte, hij/zij/het hortte.
- Wij hortten, jullie hortten, zij hortten.
- Vroeger hortte ik vaak tijdens presentaties.
- Toen ik klein was, hortten we altijd tijdens het spelen van verstoppertje.
- De motor van de oude auto hortte en sputterde.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Horten with some of the pronouns.
- Ik heb gehort, jij hebt gehort, hij/zij/het heeft gehort.
- Wij hebben gehort, jullie hebben gehort, zij hebben gehort.
- Ik ben gestopt met horten nadat ik mijn rijbewijs haalde.
- Heb je ooit de term 'horten' in het Nederlands gehoord?
- De geluidsinstallatie heeft een vreemd geluid gehort.