samenbinden

Conjugations List of Samenbinden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbind samenbond samenheb samengebonden
jij, je, ubindt samenbond samenhebt samengebonden
hij, zij, hetbindt samenbond samenheeft samengebonden
wijbinden samenbonden samenhebben samengebonden
julliebinden samenbonden samenhebben samengebonden
zij, zebinden samenbonden samenhebben samengebonden

Presens

Example presens sentences for Samenbinden with some of the pronouns.

  • Ik bind samen met mijn vrienden om een project te starten.
  • Jij bindt samen met je collega's de boeken voor de presentatie.
  • Hij/Zij bindt samen met zijn/haar team de krachten om de wedstrijd te winnen.
  • Wij binden samen om een gemeenschappelijk doel te bereiken.
  • Jullie binden samen met de buren voor een buurtfeest.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Samenbinden with some of the pronouns.

  • Vroeger bond ik altijd samen met mijn broers en zussen om toneelstukjes op te voeren.
  • Toen ik jong was, bond jij samen met je vrienden om hutten te bouwen.
  • Hij/Zij bundelde vroeger de krachten met zijn/haar collega's om deadlines te halen.
  • In het verleden bonden wij altijd samen om goede resultaten te behalen.
  • Jullie bonden vaak samen met de andere afdeling om problemen op te lossen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Samenbinden with some of the pronouns.

  • Ik heb samengebonden met mijn familie tijdens de vakantie.
  • Jij hebt samen met je partner de ideeën goed kunnen bundelen.
  • Hij/Zij heeft de documenten samengebonden voor het belangrijke project.
  • Wij hebben de krachten samengebonden om een positieve verandering te bewerkstelligen.
  • Jullie hebben samen de touwtjes goed in handen kunnen nemen.