stijven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stijf | steef | heb gesteven |
jij, je, u | stijft | steef | hebt gesteven |
hij, zij, het | stijft | steef | heeft gesteven |
wij | stijven | steven | hebben gesteven |
jullie | stijven | steven | hebben gesteven |
zij, ze | stijven | steven | hebben gesteven |
PresensBeta
Example presens sentences for Stijven with some of the pronouns.
- Ik stijf mijn kleren voordat ik ze aantrek.
- Jij stijft je haar elke ochtend.
- Hij stijft zijn papier voor hij begint met tekenen.
- Zij stijft deeg voor het bakken van brood.
- We stijven de stof voordat we het naaien.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stijven with some of the pronouns.
- Vroeger stijfde ik altijd mijn kleren voordat ik ze aantrok.
- Als kind stijfde jij je haar elke dag.
- Hij stijfde het papier voordat hij begon met tekenen.
- Zij stijfde het deeg voor het bakken van brood.
- In het verleden stijfden we altijd de stof voordat we het naaiden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stijven with some of the pronouns.
- Ik heb mijn kleren gesteven voordat ik ze aantrok.
- Jij hebt je haar gestijfd voor het feest.
- Hij heeft zijn papier gesteven voordat hij begon met tekenen.
- Zij heeft het deeg gesteven voor het bakken van brood.
- We hebben de stof gesteven voordat we het naaiden.