optimmeren

Conjugations List of Optimmeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktimmer optimmerde opheb opgetimmerd
jij, je, utimmert optimmerde ophebt opgetimmerd
hij, zij, hettimmert optimmerde opheeft opgetimmerd
wijtimmeren optimmerden ophebben opgetimmerd
jullietimmeren optimmerden ophebben opgetimmerd
zij, zetimmeren optimmerden ophebben opgetimmerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Optimmeren with some of the pronouns.

  • Ik timmer een kastje in elkaar.
  • Jij timmert het houten frame op maat.
  • Hij of zij timmert de planken stevig aan elkaar.
  • Wij timmeren samen een vogelhuisje.
  • Jullie timmeren de deur opnieuw vast.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Optimmeren with some of the pronouns.

  • Vroeger timmerde ik veel meubels.
  • Toen ik jong was, timmerde jij vaak samen met je vader.
  • Hij of zij timmerde altijd met precisie en zorg.
  • Wij timmerden gisteren de laatste plank vast.
  • Jullie timmerden vroeger hele huizen op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Optimmeren with some of the pronouns.

  • Ik heb het huisje optimmerd.
  • Jij hebt de schutting optimmerd.
  • Hij of zij heeft het raamkozijn optimmerd.
  • Wij hebben de zolder optimmerd.
  • Jullie hebben de tuinbank optimmerd.