terugdrijven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | drijf terug | dreef terug | heb teruggedreven |
jij, je, u | drijft terug | dreef terug | hebt teruggedreven |
hij, zij, het | drijft terug | dreef terug | heeft teruggedreven |
wij | drijven terug | dreven terug | hebben teruggedreven |
jullie | drijven terug | dreven terug | hebben teruggedreven |
zij, ze | drijven terug | dreven terug | hebben teruggedreven |
PresensBeta
Example presens sentences for Terugdrijven with some of the pronouns.
- Ik drijf de boot terug.
- Jij drijft de bal terug naar het veld.
- Hij/Zij/Het drijft de tegenstander terug.
- Wij drijven de koeien terug naar de wei.
- Jullie drijven de eenden terug naar het water.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Terugdrijven with some of the pronouns.
- Ik dreef de boot terug.
- Jij dreef de bal terug naar het veld.
- Hij/Zij/Het dreef de tegenstander terug.
- Wij dreven de koeien terug naar de wei.
- Jullie dreven de eenden terug naar het water.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Terugdrijven with some of the pronouns.
- Ik heb de boot teruggedreven.
- Jij hebt de bal teruggedreven naar het veld.
- Hij/Zij/Het heeft de tegenstander teruggedreven.
- Wij hebben de koeien teruggedreven naar de wei.
- Jullie hebben de eenden teruggedreven naar het water.