dichtstrijken

Conjugations List of Dichtstrijken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstrijk dichtstreek dichtheb dichtgestreken
jij, je, ustrijkt dichtstreek dichthebt dichtgestreken
hij, zij, hetstrijkt dichtstreek dichtheeft dichtgestreken
wijstrijken dichtstreken dichthebben dichtgestreken
julliestrijken dichtstreken dichthebben dichtgestreken
zij, zestrijken dichtstreken dichthebben dichtgestreken

Presens
Beta

Example presens sentences for Dichtstrijken with some of the pronouns.

  • Ik strijk dicht op het tafelkleed.
  • Jij strijkt dicht de vouwen uit je shirt.
  • Hij strijkt dicht de plooien in zijn broek.
  • Zij strijkt dicht de randen van de stof.
  • Wij strijken dicht de kreukels uit het laken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Dichtstrijken with some of the pronouns.

  • Ik streek dicht terwijl ik naar muziek luisterde.
  • Jij streek dicht terwijl je met de telefoon aan het praten was.
  • Hij streek dicht terwijl hij naar de televisie keek.
  • Zij streek dicht terwijl ze een boek las.
  • Wij streken dicht terwijl we met elkaar aan het praten waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Dichtstrijken with some of the pronouns.

  • Ik heb dichtgestreken nadat ik het kledingstuk gewassen had.
  • Jij hebt dichtgestreken voordat we naar het feest gingen.
  • Hij heeft dichtgestreken toen hij de nieuwe gordijnen ophing.
  • Zij heeft dichtgestreken sinds ze de naailes volgde.
  • Wij hebben dichtgestreken na het inpakken van onze koffers.