opzetten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zet op | zette op | heb opgezet |
jij, je, u | zet op | zette op | hebt opgezet |
hij, zij, het | zet op | zette op | heeft opgezet |
wij | zetten op | zetten op | hebben opgezet |
jullie | zetten op | zetten op | hebben opgezet |
zij, ze | zetten op | zetten op | hebben opgezet |
PresensBeta
Example presens sentences for Opzetten with some of the pronouns.
- Ik zet de tafel op voor het eten.
- Hij zet zijn computer aan om te werken.
- Zij zet haar bril op om beter te kunnen zien.
- We zetten de tent op voor onze kampeervakantie.
- Jullie zetten de muziekinstallatie op voor het feest.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opzetten with some of the pronouns.
- Vroeger zette ik altijd mijn wekker om 7 uur.
- Toen hij jong was, zette hij vaak de televisie te hard.
- Als kind zette zij regelmatig haar knuffels in een rijtje.
- In die tijd zetten we de meubels regelmatig anders neer.
- Jullie zetten vroeger altijd een tent op tijdens de vakanties.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opzetten with some of the pronouns.
- Ik heb de kerstboom opgezet in de woonkamer.
- Hij heeft zijn eigen bedrijf opgezet.
- Zij heeft een nieuwe website opgezet voor haar blog.
- We hebben de picknicktafel opgezet in de tuin.
- Jullie hebben een goed systeem opgezet om de administratie bij te houden.