afwrijven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wrijf af | wreef af | heb afgewreven |
jij, je, u | wrijft af | wreef af | hebt afgewreven |
hij, zij, het | wrijft af | wreef af | heeft afgewreven |
wij | wrijven af | wreven af | hebben afgewreven |
jullie | wrijven af | wreven af | hebben afgewreven |
zij, ze | wrijven af | wreven af | hebben afgewreven |
PresensBeta
Example presens sentences for Afwrijven with some of the pronouns.
- Ik wrijf mijn handen af na het koken.
- Jij wrijft de tafel af met een doekje.
- Hij wrijft zijn ogen af na het ontwaken.
- Zij wrijven de vlekken af van de muur.
- We wrijven ons in met zonnebrandcrème.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afwrijven with some of the pronouns.
- Vroeger wreef ik mijn handen af na het koken.
- Jij wreef de tafel af met een doekje.
- Hij wreef zijn ogen af na het ontwaken.
- Zij wreven de vlekken af van de muur.
- We wreven ons in met zonnebrandcrème.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afwrijven with some of the pronouns.
- Ik heb mijn handen afgeruwd na het koken.
- Jij hebt de tafel afgeruwd met een doekje.
- Hij heeft zijn ogen afgeruwd na het ontwaken.
- Zij hebben de vlekken afgeruwd van de muur.
- We hebben ons ingewreven met zonnebrandcrème.