dealen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | deal | dealde | heb gedeald |
jij, je, u | dealt | dealde | hebt gedeald |
hij, zij, het | dealt | dealde | heeft gedeald |
wij | dealen | dealden | hebben gedeald |
jullie | dealen | dealden | hebben gedeald |
zij, ze | dealen | dealden | hebben gedeald |
PresensBeta
Example presens sentences for Dealen with some of the pronouns.
- Ik deal drugs op straat.
- Hij dealt illegale goederen.
- Zij dealen met financiële fraude.
- We dealen met een moeilijke situatie.
- Jullie dealen in gestolen goederen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dealen with some of the pronouns.
- Ik dealde drugs op straat.
- Hij dealde illegale goederen.
- Zij dealden met financiële fraude.
- We dealt with a moeilijke situatie.
- Jullie dealt in gestolen goederen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dealen with some of the pronouns.
- Ik heb drugs gedeald op straat.
- Hij heeft illegale goederen gedeald.
- Zij hebben met financiële fraude gedeald.
- We hebben een moeilijke situatie gedeald.
- Jullie hebben in gestolen goederen gedeald.