wanhopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wanhoop | wanhoopte | heb gewanhoopt |
jij, je, u | wanhoopt | wanhoopte | hebt gewanhoopt |
hij, zij, het | wanhoopt | wanhoopte | heeft gewanhoopt |
wij | wanhopen | wanhoopten | hebben gewanhoopt |
jullie | wanhopen | wanhoopten | hebben gewanhoopt |
zij, ze | wanhopen | wanhoopten | hebben gewanhoopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Wanhopen with some of the pronouns.
- Ik wanhoopt over de toestand van het milieu.
- Jij wanhoopt vaak aan jezelf, maar je moet in jezelf geloven.
- Hij wanhoopt niet en blijft vechten voor zijn dromen.
- Zij wanhoopten na het verlies van hun huis in de brand.
- Wij wanhopen niet, we zullen een oplossing vinden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wanhopen with some of the pronouns.
- Ik wanhoop elke dag aan de drukte in de stad waar ik woonde.
- Jij wanhoop altijd als er iets misgaat, maar je moet positief blijven.
- Hij wanhoop in het verleden, maar nu heeft hij geleerd ermee om te gaan.
- Zij wanhoop vroeger vaak, maar nu is ze sterker geworden.
- Wij wanhoop regelmatig tijdens moeilijke periodes, maar we geven nooit op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wanhopen with some of the pronouns.
- Ik heb gewanhoopt nadat ik mijn baan verloor.
- Jij bent gewanhoopt na het horen van het slechte nieuws.
- Hij heeft gewanhoopt tijdens zijn ziekte, maar hij herstelt nu.
- Zij hebben gewanhoopt na de mislukte poging om het probleem op te lossen.
- Wij zijn gewanhoopt geweest, maar we hebben nieuwe hoop gevonden.