binnenschuiven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schuif binnen | schoof binnen | heb binnengeschoven |
jij, je, u | schuift binnen | schoof binnen | hebt binnengeschoven |
hij, zij, het | schuift binnen | schoof binnen | heeft binnengeschoven |
wij | schuiven binnen | schoven binnen | hebben binnengeschoven |
jullie | schuiven binnen | schoven binnen | hebben binnengeschoven |
zij, ze | schuiven binnen | schoven binnen | hebben binnengeschoven |
PresensBeta
Example presens sentences for Binnenschuiven with some of the pronouns.
- Ik schuif de sleutel naar binnen.
- Jij schuift het boek in de tas.
- Hij schuift de tafel naar binnen.
- Wij schuiven de stoelen naar binnen.
- Zij schuiven de dozen in de kast.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Binnenschuiven with some of the pronouns.
- Ik schoof de sleutel naar binnen.
- Jij schoof het boek in de tas.
- Hij schoof de tafel naar binnen.
- Wij schoven de stoelen naar binnen.
- Zij schoven de dozen in de kast.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Binnenschuiven with some of the pronouns.
- Ik heb de sleutel naar binnen geschoven.
- Jij hebt het boek in de tas geschoven.
- Hij heeft de tafel naar binnen geschoven.
- Wij hebben de stoelen naar binnen geschoven.
- Zij hebben de dozen in de kast geschoven.