vervolledigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vervolledig | vervolledigde | heb vervolledigd |
jij, je, u | vervolledigt | vervolledigde | hebt vervolledigd |
hij, zij, het | vervolledigt | vervolledigde | heeft vervolledigd |
wij | vervolledigen | vervolledigden | hebben vervolledigd |
jullie | vervolledigen | vervolledigden | hebben vervolledigd |
zij, ze | vervolledigen | vervolledigden | hebben vervolledigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vervolledigen with some of the pronouns.
- Ik vul het formulier aan.
- Jij vult de puzzel in.
- Hij/Zij voltooit de opdracht.
- Wij vervolledigen het team.
- Zij vullen de lijst aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vervolledigen with some of the pronouns.
- Ik vulde het formulier aan.
- Jij vulde de puzzel in.
- Hij/Zij voltooide de opdracht.
- Wij vervolledigden het team.
- Zij vulden de lijst aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vervolledigen with some of the pronouns.
- Ik heb het formulier aangevuld.
- Jij hebt de puzzel ingevuld.
- Hij/Zij heeft de opdracht voltooid.
- Wij hebben het team vervolledigd.
- Zij hebben de lijst aangevuld.