fiscaliseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | fiscaliseer | fiscaliseerde | heb gefiscaliseerd |
jij, je, u | fiscaliseert | fiscaliseerde | hebt gefiscaliseerd |
hij, zij, het | fiscaliseert | fiscaliseerde | heeft gefiscaliseerd |
wij | fiscaliseren | fiscaliseerden | hebben gefiscaliseerd |
jullie | fiscaliseren | fiscaliseerden | hebben gefiscaliseerd |
zij, ze | fiscaliseren | fiscaliseerden | hebben gefiscaliseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Fiscaliseren with some of the pronouns.
- Ik fiscaliseer de belastingaangifte.
- Jij fiscaliseert de bedrijfsboeken.
- Hij/Zij fiscaliseert de financiële administratie.
- Wij fiscaliseren de inkomsten en uitgaven.
- Zij fiscaliseren de fiscale wetgeving.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Fiscaliseren with some of the pronouns.
- Ik fiscaliseerde de belastingaangifte.
- Jij fiscaliseerde de bedrijfsboeken.
- Hij/Zij fiscaliseerde de financiële administratie.
- Wij fiscaliseerden de inkomsten en uitgaven.
- Zij fiscaliseerden de fiscale wetgeving.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Fiscaliseren with some of the pronouns.
- Ik heb de belastingaangifte gefiscaliseerd.
- Jij hebt de bedrijfsboeken gefiscaliseerd.
- Hij/Zij heeft de financiële administratie gefiscaliseerd.
- Wij hebben de inkomsten en uitgaven gefiscaliseerd.
- Zij hebben de fiscale wetgeving gefiscaliseerd.