wamen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | waam | waamde | heb gewaamd |
jij, je, u | waamt | waamde | hebt gewaamd |
hij, zij, het | waamt | waamde | heeft gewaamd |
wij | wamen | waamden | hebben gewaamd |
jullie | wamen | waamden | hebben gewaamd |
zij, ze | wamen | waamden | hebben gewaamd |
PresensBeta
Example presens sentences for Wamen with some of the pronouns.
- Ik wam vandaag naar school.
- Jij wamt altijd te laat.
- Hij/Zij/Het wamt in de tuin.
- Wij wamen graag naar het strand.
- Jullie wamen met de fiets.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wamen with some of the pronouns.
- Ik kwam vroeger altijd naar school.
- Jij kwam vaak te laat.
- Hij/Zij/Het kwam in de tuin spelen.
- Wij kwamen regelmatig naar het strand.
- Jullie kwamen met de fiets naar het feest.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wamen with some of the pronouns.
- Ik ben gisteren naar school gewamen.
- Jij bent altijd te laat gewamen.
- Hij/Zij/Het is in de tuin gewamen.
- Wij zijn graag naar het strand gewamen.
- Jullie zijn met de fiets gewamen.