toehoren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hoor toe | hoorde toe | heb toegehoord |
jij, je, u | hoort toe | hoorde toe | hebt toegehoord |
hij, zij, het | hoort toe | hoorde toe | heeft toegehoord |
wij | horen toe | hoorden toe | hebben toegehoord |
jullie | horen toe | hoorden toe | hebben toegehoord |
zij, ze | horen toe | hoorden toe | hebben toegehoord |
PresensBeta
Example presens sentences for Toehoren with some of the pronouns.
- Ik behoor tot het team van leraren.
- Jij hoort bij de sportclub.
- Hij/zij/het hoort graag naar muziek.
- Wij horen bij dezelfde familie.
- Jullie horen de bel te luiden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toehoren with some of the pronouns.
- Ik behoorde vroeger tot het koor.
- Jij luisterde altijd naar je ouders.
- Hij/zij/het hoorde het nieuws gisteren.
- Wij werkten samen aan dat project.
- Jullie waren lid van die club.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toehoren with some of the pronouns.
- Ik heb toebehoord aan die vereniging.
- Jij bent bij dat concert opgetreden.
- Hij/zij/het heeft naar mijn advies geluisterd.
- Wij hebben bij hetzelfde bedrijf gewerkt.
- Jullie zijn lid geweest van die organisatie.