snuffelen

Conjugations List of Snuffelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnuffelsnuffeldeheb gesnuffeld
jij, je, usnuffeltsnuffeldehebt gesnuffeld
hij, zij, hetsnuffeltsnuffeldeheeft gesnuffeld
wijsnuffelensnuffeldenhebben gesnuffeld
julliesnuffelensnuffeldenhebben gesnuffeld
zij, zesnuffelensnuffeldenhebben gesnuffeld

Presens

Example presens sentences for Snuffelen with some of the pronouns.

  • Ik snuffel graag in oude boeken.
  • Jij snuffelt altijd in de bloemenwinkel.
  • Hij snuffelt rond in de rommelmarkt.
  • Zij snuffelen vaak aan nieuwe parfums.
  • Wij snuffelen door de kringloopwinkel.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Snuffelen with some of the pronouns.

  • Vroeger snuffelde ik altijd in de platenzaak.
  • Toen ik jong was, snuffelde jij graag in de speelgoedwinkel.
  • Hij snuffelde regelmatig in de bibliotheek.
  • Zij snuffelden vroeger vaak in de kledingwinkels.
  • Wij snuffelden als kinderen in de snoepwinkel.

Perfectum

Example perfectum sentences for Snuffelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gesnuffeld in de antiekwinkel.
  • Jij bent al naar de boekhandel gesnuffeld.
  • Hij heeft vele uren rondgesnuffeld op internet.
  • Zij zijn in diverse winkels gesnuffeld.
  • Wij hebben in de tuin gesnuffeld naar mooie bloemen.