stofhagelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stofhagel | stofhagelde | heb gestofhageld |
jij, je, u | stofhagelt | stofhagelde | hebt gestofhageld |
hij, zij, het | stofhagelt | stofhagelde | heeft gestofhageld |
wij | stofhagelen | stofhagelden | hebben gestofhageld |
jullie | stofhagelen | stofhagelden | hebben gestofhageld |
zij, ze | stofhagelen | stofhagelden | hebben gestofhageld |
PresensBeta
Example presens sentences for Stofhagelen with some of the pronouns.
- Ik stofhagel elke ochtend voordat ik naar mijn werk ga.
- Jij stofhagelt de meubels grondig.
- Hij/Zij/Het stofhagelt de boeken in de bibliotheek.
- Wij stofhagelen het huis voor het feestje.
- Jullie stofhagelen de kasten in de keuken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stofhagelen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, stofhagelde ik altijd op zaterdagochtend.
- Vroeger stofhagelde jij regelmatig in het weekend.
- Hij/Zij/Het stofhagelde vroeger elke dag na schooltijd.
- Wij stofhagelden vaak samen tijdens de schoonmaakdagen.
- Jullie stofhagelden langzaam terwijl jullie praten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stofhagelen with some of the pronouns.
- Ik heb gestofhageld voordat de gasten arriveerden.
- Jij hebt de hele kamer gestofhageld.
- Hij/Zij/Het heeft de stoffige oppervlakken gestofhageld.
- Wij hebben al het stof in het huis gestofhageld.
- Jullie hebben de zolder gestofhageld.