tamboereren

Conjugations List of Tamboereren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktamboereertamboereerdeheb getamboereerd
jij, je, utamboereerttamboereerdehebt getamboereerd
hij, zij, hettamboereerttamboereerdeheeft getamboereerd
wijtamboererentamboereerdenhebben getamboereerd
jullietamboererentamboereerdenhebben getamboereerd
zij, zetamboererentamboereerdenhebben getamboereerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Tamboereren with some of the pronouns.

  • Ik tamboereer op de trommel.
  • Jij tamboereert met veel enthousiasme.
  • Hij tamboereert in het harmonieorkest.
  • Wij tamboereeren tijdens de optocht.
  • Zij tamboereeren op de oefendag.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tamboereren with some of the pronouns.

  • Ik tamboereerde vroeger op de trommel.
  • Jij tamboereerde met veel enthousiasme toen.
  • Hij tamboereerde in het harmonieorkest gisteren.
  • Wij tamboereerden tijdens de optocht eerder.
  • Zij tamboereerden op de oefendag vorige week.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tamboereren with some of the pronouns.

  • Ik heb getamboereerd op de trommel.
  • Jij hebt met veel enthousiasme getamboereerd.
  • Hij heeft in het harmonieorkest getamboereerd.
  • Wij hebben tijdens de optocht getamboereerd.
  • Zij hebben op de oefendag getamboereerd.