bijgeven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | geef bij | gaf bij | heb bijgegeven |
jij, je, u | geeft bij | gaf bij | hebt bijgegeven |
hij, zij, het | geeft bij | gaf bij | heeft bijgegeven |
wij | geven bij | gaven bij | hebben bijgegeven |
jullie | geven bij | gaven bij | hebben bijgegeven |
zij, ze | geven bij | gaven bij | hebben bijgegeven |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijgeven with some of the pronouns.
- Ik geef extra uitleg bij tijdens de les.
- Jij geeft de opdracht bij aan de leerlingen.
- Hij/Zij geeft de sleutels bij aan de conciƫrge.
- Wij geven cadeautjes bij aan het bruidspaar.
- Jullie geven informatie bij over de excursie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijgeven with some of the pronouns.
- Ik gaf altijd extra aandacht bij tijdens mijn lessen.
- Jij gaf een rondleiding bij aan de bezoekers.
- Hij/Zij gaf advies bij aan zijn/haar vrienden.
- Wij gaven vaak feedback bij op hun werk.
- Jullie gaven cadeaus bij voor Kerstmis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijgeven with some of the pronouns.
- Ik heb de instructies bijgegeven aan de cursisten.
- Jij hebt je mening bijgegeven tijdens de vergadering.
- Hij/Zij heeft de documenten bijgegeven aan de klant.
- Wij hebben de boeken bijgegeven aan de bibliotheek.
- Jullie hebben hulp bijgegeven aan de ouderen.