soleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | soleer | soleerde | heb gesoleerd |
jij, je, u | soleert | soleerde | hebt gesoleerd |
hij, zij, het | soleert | soleerde | heeft gesoleerd |
wij | soleren | soleerden | hebben gesoleerd |
jullie | soleren | soleerden | hebben gesoleerd |
zij, ze | soleren | soleerden | hebben gesoleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Soleren with some of the pronouns.
- Ik soldeer elektronische schakelingen.
- Jij soldeert de koperen leidingen.
- Hij/Zij/Het soldeert de onderdelen aan elkaar.
- Wij solderen samen een circuitbord.
- Jullie solderen de draden zorgvuldig.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Soleren with some of the pronouns.
- Ik soldeerde elektronische schakelingen.
- Jij soldeerde de koperen leidingen.
- Hij/Zij/Het soldeerde de onderdelen aan elkaar.
- Wij soldeerden samen een circuitbord.
- Jullie soldeerden de draden zorgvuldig.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Soleren with some of the pronouns.
- Ik heb elektronische schakelingen gesoldeerd.
- Jij hebt de koperen leidingen gesoldeerd.
- Hij/Zij/Het heeft de onderdelen aan elkaar gesoldeerd.
- Wij hebben samen een circuitbord gesoldeerd.
- Jullie hebben de draden zorgvuldig gesoldeerd.