fabelen

Conjugations List of Fabelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfabelfabeldeheb gefabeld
jij, je, ufabeltfabeldehebt gefabeld
hij, zij, hetfabeltfabeldeheeft gefabeld
wijfabelenfabeldenhebben gefabeld
julliefabelenfabeldenhebben gefabeld
zij, zefabelenfabeldenhebben gefabeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Fabelen with some of the pronouns.

  • Ik fabel elke dag met mijn vrienden.
  • De kinderen fabelen over hun avonturen op school.
  • Wij fabelen graag over reizen en avonturen.
  • Jij fabelt altijd zo levendig!
  • De dieren in het bos fabelen 's nachts.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fabelen with some of the pronouns.

  • Vroeger fabelde ik vaak met mijn broers en zussen.
  • Toen ik jong was, fabelden we altijd over toekomstige avonturen.
  • Tijdens de vakantie fabelde zij veel met haar vriendinnen.
  • Vorig jaar fabelden we regelmatig over politiek.
  • Als kind fabelde hij graag met zijn knuffeldieren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fabelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gefabeld met mijn buurman.
  • Zij heeft al vaak gefabeld over haar jeugdherinneringen.
  • Wij hebben vorige week uitgebreid gefabeld over de nieuwe film.
  • Hebben jullie ooit gefabeld met beroemde mensen?
  • Hij heeft net gefabeld met zijn collega's.