kortwieken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kortwiek | kortwiekte | heb gekortwiekt |
jij, je, u | kortwiekt | kortwiekte | hebt gekortwiekt |
hij, zij, het | kortwiekt | kortwiekte | heeft gekortwiekt |
wij | kortwieken | kortwiekten | hebben gekortwiekt |
jullie | kortwieken | kortwiekten | hebben gekortwiekt |
zij, ze | kortwieken | kortwiekten | hebben gekortwiekt |
PresensBeta
Example presens sentences for Kortwieken with some of the pronouns.
- Ik kortwiek de vogels in mijn tuin om ze tam te houden.
- Jij kortwiekt de vleugels van de duiven voor de wedstrijd.
- Hij kortwiekt regelmatig de kippen zodat ze niet over het hek kunnen vliegen.
- Wij kortwieken de ganzen om te voorkomen dat ze wegvluchten.
- Zij kortwieken de eenden om hun vliegbewegingen te beperken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kortwieken with some of the pronouns.
- Ik kortwiekte de vogels in mijn tuin om ze tam te houden.
- Jij kortwiekte de vleugels van de duiven voor de wedstrijd.
- Hij kortwiekte regelmatig de kippen zodat ze niet over het hek konden vliegen.
- Wij kortwiekten de ganzen om te voorkomen dat ze wegvluchtten.
- Zij kortwiekten de eenden om hun vliegbewegingen te beperken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kortwieken with some of the pronouns.
- Ik heb de vogels in mijn tuin gekortwiekt om ze tam te houden.
- Jij hebt de vleugels van de duiven gekortwiekt voor de wedstrijd.
- Hij heeft regelmatig de kippen gekortwiekt zodat ze niet over het hek konden vliegen.
- Wij hebben de ganzen gekortwiekt om te voorkomen dat ze wegvluchtten.
- Zij hebben de eenden gekortwiekt om hun vliegbewegingen te beperken.