afstempelen

Conjugations List of Afstempelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstempel afstempelde afheb afgestempeld
jij, je, ustempelt afstempelde afhebt afgestempeld
hij, zij, hetstempelt afstempelde afheeft afgestempeld
wijstempelen afstempelden afhebben afgestempeld
julliestempelen afstempelden afhebben afgestempeld
zij, zestempelen afstempelden afhebben afgestempeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afstempelen with some of the pronouns.

  • Ik stempel mijn kaartje af voordat ik de trein instap.
  • Jij stempelt je paspoort af bij de douane.
  • Hij/zij/het stempelt zijn/haar documenten af voordat hij/zij ze indient.
  • Wij stempelen onze formulieren af voordat we ze opsturen.
  • Zij stempelen hun bonnetjes af na het betalen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afstempelen with some of the pronouns.

  • Vroeger stempelde ik mijn kaartje af voordat ik de trein instapte.
  • Vroeger stempelde jij je paspoort af bij de douane.
  • Vroeger stempelde hij/zij/het zijn/haar documenten af voordat hij/zij ze indiende.
  • Vroeger stempelden wij onze formulieren af voordat we ze opstuurden.
  • Vroeger stempelden zij hun bonnetjes af na het betalen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afstempelen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn kaartje afgestempeld voordat ik de trein instapte.
  • Jij hebt je paspoort afgestempeld bij de douane.
  • Hij/zij/het heeft zijn/haar documenten afgestempeld voordat hij/zij ze indiende.
  • Wij hebben onze formulieren afgestempeld voordat we ze opstuurden.
  • Zij hebben hun bonnetjes afgestempeld na het betalen.