opmaken

Conjugations List of Opmaken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmaak opmaakte opheb opgemaakt
jij, je, umaakt opmaakte ophebt opgemaakt
hij, zij, hetmaakt opmaakte opheeft opgemaakt
wijmaken opmaakten ophebben opgemaakt
julliemaken opmaakten ophebben opgemaakt
zij, zemaken opmaakten ophebben opgemaakt

Presens
Beta

Example presens sentences for Opmaken with some of the pronouns.

  • Ik maak de taart op voor het feest.
  • Hij maakt zijn huiswerk altijd netjes op.
  • Wij maken de boekenkast opnieuw in elkaar.
  • Jullie maken de afspraak snel op de telefoon.
  • De kinderen maken de lego-toren op en bouwen hem weer af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opmaken with some of the pronouns.

  • Vroeger maakte ik altijd mijn bed op voordat ik naar school ging.
  • Toen we jong waren, maakten we vaak samen zelfgemaakte kaarten op.
  • Gisteren maakte zij de hele kamer opnieuw op met nieuwe meubels.
  • Vorige week maakten jullie de fout snel op en corrigeerden het daarna.
  • Als kind maakte hij altijd grapjes op tijdens de les.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opmaken with some of the pronouns.

  • Ik heb de puzzel opgemaakt gisteravond.
  • Hij heeft zijn presentatie keurig opgemaakt.
  • Wij hebben de nieuwe tuinset mooi opgemaakt.
  • Jullie hebben de rekening direct opgemaakt na het eten.
  • De kunstenaar heeft het schilderij prachtig opgemaakt.