harmoniseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | harmoniseer | harmoniseerde | heb geharmoniseerd |
jij, je, u | harmoniseert | harmoniseerde | hebt geharmoniseerd |
hij, zij, het | harmoniseert | harmoniseerde | heeft geharmoniseerd |
wij | harmoniseren | harmoniseerden | hebben geharmoniseerd |
jullie | harmoniseren | harmoniseerden | hebben geharmoniseerd |
zij, ze | harmoniseren | harmoniseerden | hebben geharmoniseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Harmoniseren with some of the pronouns.
- Ik harmoniseer de muzieknoten.
- Jij harmoniseert de melodieën.
- Hij/Zij harmoniseert de akkoorden.
- Wij harmoniseren de verschillende stemmen.
- Zij harmoniseren de instrumenten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Harmoniseren with some of the pronouns.
- Ik harmoniseerde de muzieknoten.
- Jij harmoniseerde de melodieën.
- Hij/Zij harmoniseerde de akkoorden.
- Wij harmoniseerden de verschillende stemmen.
- Zij harmoniseerden de instrumenten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Harmoniseren with some of the pronouns.
- Ik heb de muzieknoten geharmoniseerd.
- Jij hebt de melodieën geharmoniseerd.
- Hij/Zij heeft de akkoorden geharmoniseerd.
- Wij hebben de verschillende stemmen geharmoniseerd.
- Zij hebben de instrumenten geharmoniseerd.