omsmelten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | smelt om | smolt om | heb omgesmolten |
jij, je, u | smelt om | smolt om | hebt omgesmolten |
hij, zij, het | smelt om | smolt om | heeft omgesmolten |
wij | smelten om | smolten om | hebben omgesmolten |
jullie | smelten om | smolten om | hebben omgesmolten |
zij, ze | smelten om | smolten om | hebben omgesmolten |
PresensBeta
Example presens sentences for Omsmelten with some of the pronouns.
- Ik smelt het metaal om.
- Jij smelt de chocolade om.
- Hij smelt de kaarsen om.
- Wij smelten het plastic om.
- Zij smelten het glas om.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omsmelten with some of the pronouns.
- Ik smolt het metaal om.
- Jij smolt de chocolade om.
- Hij smolt de kaarsen om.
- Wij smolten het plastic om.
- Zij smolten het glas om.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omsmelten with some of the pronouns.
- Ik heb het metaal omgesmolten.
- Jij hebt de chocolade omgesmolten.
- Hij heeft de kaarsen omgesmolten.
- Wij hebben het plastic omgesmolten.
- Zij hebben het glas omgesmolten.