overspringen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spring over | sprong over | ben overgesprongen |
jij, je, u | springt over | sprong over | bent overgesprongen |
hij, zij, het | springt over | sprong over | is overgesprongen |
wij | springen over | sprongen over | zijn overgesprongen |
jullie | springen over | sprongen over | zijn overgesprongen |
zij, ze | springen over | sprongen over | zijn overgesprongen |
PresensBeta
Example presens sentences for Overspringen with some of the pronouns.
- Ik spring over de hindernis in het parcours.
- Jij springt over de sloot om bij de buren te komen.
- Hij/Zij springt over het hek in de tuin.
- Wij springen over de kleine golven in de zee.
- Jullie springen over de stoeprand tijdens het spel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overspringen with some of the pronouns.
- Vroeger sprong ik altijd over de plassen op weg naar school.
- Toen ik jong was, sprong jij over de bank alsof het een trampoline was.
- Hij/Zij sprong vroeger over de schutting om naar de speeltuin te gaan.
- Wij sprongen als kinderen vaak over het touw in de achtertuin.
- Jullie sprongen gisteren over de plas en werden helemaal nat.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overspringen with some of the pronouns.
- Ik ben over de muur gesprongen om het terrein te verkennen.
- Jij hebt over het obstakel heen gesprongen en bent veilig geland.
- Hij/Zij is over de rivier gesprongen met behulp van een touw.
- Wij zijn over de hoge bergtoppen gesprongen tijdens onze vakantie.
- Jullie hebben over de regels heen gesprongen en dat was niet verstandig.