hengelen

Conjugations List of Hengelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhengelhengeldeheb gehengeld
jij, je, uhengelthengeldehebt gehengeld
hij, zij, hethengelthengeldeheeft gehengeld
wijhengelenhengeldenhebben gehengeld
julliehengelenhengeldenhebben gehengeld
zij, zehengelenhengeldenhebben gehengeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Hengelen with some of the pronouns.

  • Ik hengel regelmatig in de rivier.
  • Jij hengelt graag in de vijver.
  • Hij hengelt vandaag bij het meer.
  • Zij hengelen samen op zee.
  • Wij hengelen vaak in de gracht.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Hengelen with some of the pronouns.

  • Vroeger hengelde ik altijd in de rivier.
  • Toen jij jong was, hengelde je vaak in de vijver.
  • Hij hengelde elke zomer bij het meer.
  • Zij hengelden vroeger samen op zee.
  • Wij hengelden regelmatig in de gracht.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Hengelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gevist in de rivier.
  • Jij hebt al veel gevist in de vijver.
  • Hij heeft vorige week bij het meer gevist.
  • Zij hebben samen op zee gevist.
  • Wij hebben vaak in de gracht gevist.