omzomen

Conjugations List of Omzomen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikomzoomomzoomdeheb omzoomd
jij, je, uomzoomtomzoomdehebt omzoomd
hij, zij, hetomzoomtomzoomdeheeft omzoomd
wijomzomenomzoomdenhebben omzoomd
jullieomzomenomzoomdenhebben omzoomd
zij, zeomzomenomzoomdenhebben omzoomd

Presens
Beta

Example presens sentences for Omzomen with some of the pronouns.

  • Ik omzoom de rand van de tafel met een decoratieve stof.
  • Jij omzoomt je kussenslopen met een mooie afwerking.
  • Hij omzoomt zijn sjaal met een contrasterende kleur.
  • Zij omzoomen de gordijnen met een geborduurd patroon.
  • We omzomen de zoom van de broek voor een nette afwerking.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Omzomen with some of the pronouns.

  • Vroeger omzoomde ik mijn handdoeken met gehaakte randen.
  • Toen ik jong was, omzoomde ik mijn rokjes met linten.
  • Hij omzoomde altijd zijn zakdoeken met gekleurde biezen.
  • Zij omzoomden de kussens met kanten stiksels.
  • We omzoomden vroeger de tafelkleden met handgeborduurde motieven.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Omzomen with some of the pronouns.

  • Ik heb de rand van het kleed omgezoomd.
  • Jij hebt je jurk omgezoomd voor het feest.
  • Hij heeft zijn tas omgezoomd met stevig garen.
  • Zij hebben de tafelkleden omgezoomd voor het diner.
  • We hebben de gordijnen omgezoomd zodat ze beter passen.