pitchen

Conjugations List of Pitchen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpitchpitchteheb gepitcht
jij, je, upitchtpitchtehebt gepitcht
hij, zij, hetpitchtpitchteheeft gepitcht
wijpitchenpitchtenhebben gepitcht
julliepitchenpitchtenhebben gepitcht
zij, zepitchenpitchtenhebben gepitcht

Presens
Beta

Example presens sentences for Pitchen with some of the pronouns.

  • Ik pitch regelmatig tijdens vergaderingen.
  • Jij picht goed in het honkbalteam.
  • Hij of zij pitcht zijn of haar ideeën overtuigend.
  • Wij pitchen ons bedrijf aan potentiële investeerders.
  • Jullie pitchen jullie project aan de jury.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Pitchen with some of the pronouns.

  • Toen ik begon met pitchen, was ik erg zenuwachtig.
  • Vroeger pitchte ik vaak voor kleine groepen.
  • Hij of zij pitchte altijd met veel enthousiasme.
  • Wij pitchten regelmatig tijdens teamvergaderingen.
  • Jullie pitchten vroeger veel voor investeerders.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Pitchen with some of the pronouns.

  • Ik heb gepitcht op de conferentie vorige week.
  • Jij hebt je idee al eerder gepitcht.
  • Hij of zij heeft meerdere keren succesvol gepitcht.
  • Wij hebben ons product al aan verschillende klanten gepitcht.
  • Jullie hebben veel ervaring met het pitchen van nieuwe concepten.